zaterdag 28 december 2013

Leesverslag bij stromingsboek 1880-1940 "Bint" van Ferdinand Bordewijk

1.       Ferdinand Bordewijk, “Bint”
Amsterdam, 2012, 33e druk (eerste druk 1934)
103 pagina’s

Psychologische roman (dystopie)

Samenvatting:
De Bree is een leraar Nederlands, die vanaf november les gaat geven op de school van Bint. Hij werkt thuis aan een studie over Anna Maria van Schuurman, en gaat naar de school voor afleiding en om meer met de werkelijkheid in contact te komen.

De Bree krijgt vier klassen die hij ziet als wezens. Hij noemt ze “de grauwe”, “de bruine”, “de bloemenklas” en “de hel”. De favoriete klas van Bint, 4D, had namelijk de vorige leraar Nederlands, Van Fleer, weggepest. Er heerst een streng regime op de school van Bint, orde en tucht zijn belangrijk. Aan “de hel” verklaart De Bree direct de oorlog, om zo problemen te voorkomen. Met andere klassen heeft hij die niet. Zijn tactiek werkt inderdaad, want met de korte bevelen die hij geeft, werkt de klas het beste. Tegen de kerstvakantie kwam de klas via woordvoerder Steijd vragen of hij vrede wilde, maar zijn antwoord was nee.

Als de rapportvergadering plaatsvindt, hebben de leraren het over Van Beek. De jongen verdient een onvoldoende, omdat hij niet genoeg presteert, maar hij had gedreigd dat hij zichzelf van kant zou maken als hij een slecht cijfer zou halen. De leraren zijn niet onder de indruk en geven hem het slechte cijfer, waardoor Van Beek radeloos in de gracht springt en in een gasthuis aan pneumonie overlijdt. Bint voorspelt de leraren na de vakantie moeilijkheden omtrent Van Beek.

Na de kerstvakantie breekt er inderdaad een opstand uit onder de leerlingen, aangezet door Jérôme Fléau en m.b.v. de conciërge. De opzet wordt neergeslagen door “de hel”. Dit had Bint namelijk met “de hel” afgesproken. De conciërge wordt ontslagen, Fléau van school verwijderd en “de hel” wordt beloond. Tijdens het jaarlijkse reisje dat met Pasen gemaakt wordt, is “de hel” verdeeld over Remigius en Nox. Het toeval zorgt er echter voor dat Remigius vervroegd vader wordt en dat De Bree mee gaat met een helft van “de hel”. Ze gaan via Bergen op zoom naar België en dan door naar Noord-Frankrijk. Tijdens de reis wordt Te Wigchel ziek, hij hoest de longen als het ware uit zijn lijf en twee leerlingen, Heiligenleven en Punselie, verdwijnen een dag spoorloos. Ze hebben de originele route gefietst, die gepland stond, maar waar vanwege de hoest van Te Wigchel van afgeweken was. Er waren examens op school voor de 5e klassen. Tijdens de examenuitreiking wankelt Bint even (De Bree zag het opeens. Bint stond doodstil, hij schommelde even naar voren, naar achteren. Hij was een blad, overgevoelig voor de zwakke luchtstroom, die de mens ontgaat. Een stalen wil, maar geen stalen lijf. Pag. 66). De Bree weigert in eerste instantie een herbenoeming, omdat het de bedoeling was geweest om slechts dit schooljaar vol te maken. Later denkt hij nog eens terug over het afgelopen jaar en bedenkt zich dan. Hij stuurt een briefje naar Bint waarin hij meldt nog een jaar op zijn school vol te maken. Bij het begin van het nieuwe jaar is Bint verdwenen en staat Donkers op zijn plaats als directeur. Bints vertrek had te maken met de dood van Van Beek. Of de spanningen hem te veel zijn geworden, of de druk van een of andere arbeidsinspectie wordt niet geheel duidelijk.

“De hel”, de voormalige 4D is nu 5C geworden. Door te zien wat voor een volwassen kerels (met uitzondering van Schattenkeinder, een lomp maar volwassen meisje) het waren geworden, doet De Bree zo goed dat hij met Bints’ systeem wil blijven werken. De Bree probeert tot twee maal toe Bint te spreken te krijgen, maar slaagt hier niet in. Dan wordt hem duidelijk dat Bint wil dat de school door moet gaan zoals het voorgaande jaren ging met zijn ziel in de school, en De Bree gaat met nog meer wilskracht dan anders al vroeg op weg naar school.

2.       Kenmerken van de nieuwe zakelijkheid:
·         Streven naar sobere functionaliteit en weglaten van alles wat niet nuttig, functioneel en begrijpelijk is (weinig bijvoeglijke naamwoorden, korte zinnen en het “gewone” woord):
De zinnen zijn erg beknopt. Elke zin is niet meer dan één regel lang. Er is geen sprake van overdreven verheven taalgebruik. Naar mijn idee komen er helemaal geen bijvoeglijke naamwoorden in voor. Het is erg begrijpelijk geschreven, in het “gewone” woord, de taal van het volk. Niet alleen komt dit allemaal terug in de schrijfstijl, ook de personages gedragen zich zo: ze spreken kort en bondig, soms worden dingen zelfs begrepen zonder dat er iets gezegd is.
·         Aandacht voor onderwerpen als de stad, het zakenleven, de vooruitgang, de maatschappij:
Het hele boek staat in het teken van opvoeding. De Bree geeft les op een school die strak staat van de orde en tucht. Het gaat alleen maar over hoe de leerlingen goede structuur moeten leren zodat ze later echte mannen in de maatschappij worden. In de overgang van “de Hel” van 4D naar 5C deelt De Bree zijn gedachten: “Zij kwamen aan en bijna schrok De Bree. Want dit werden geen kerels, dit waren kerels. […] Hij zag hier meer dan hij eerst had gezien. Hun verandering was fenomenaal. Zij waren nu de ondankbare leeftijd te boven, zij waren vermenselijkt. […] Maar ja, het kon niet worden geloochend, zij waren gerijpt.” Deze ene klas liep intellectueel iets achter de anderen, maar was hen maatschappelijk ver voor. In één zomer hadden zij zich ontwikkeld tot volwassenen. Zij hadden vooruitgang geboekt.

Ik vind dit boek een perfecte weergave van de nieuwe zakelijkheid. Niet alleen in schrijfstijl, maar ook inhoudelijk is het strak en ordelijk. Het hele boek ademt tucht. Het systeem wordt boven de menselijke emotie gesteld.

wikiwijs.samendelen.nl/get/smpid:6677/DS1

Leesverslag bij stromingsboek 1880-1940 "De Stille Kracht" van Louis Couperus

1.       Louis Couperus, “De stille kracht”
Wageningen, 1973, 1e filmeditie (1900)
206 pagina’s, exclusief foto’s

Psychologische roman

Samenvatting:
Het boek verhaalt over Otto van Oudijck, een hoge Nederlandse koloniale ambtenaar, die te maken krijgt met een zogenaamde ‘stille kracht’ die hem tegenwerkt. Ondanks hun militaire superioriteit kunnen de Nederlanders namelijk geen grip krijgen op de mysterieuze Javaanse cultuur en op het Javaanse verzet tegen de Nederlandse overheersing. Hoewel Otto in eerste instantie het bestaan van de ‘stille kracht’ niet onderkent voelt hij wel dat er iets mysterieus rondwaart op Java. Zo is hij heel ontvankelijk voor “den geheimzinnigen weemoed der Indische zeeën”. Otto krijgt nadat hij een pasar malam, een soort avondmarkt, op de verkeerde datum houdt en het geven van een offermaal voor het slaan van een nieuwe put verzuimt, te maken met mysterieuze gebeurtenissen. Zo bedriegt zijn tweede vrouw hem met zijn zoon uit zijn eerste huwelijk, breken glazen spontaan in kleine stukjes en wordt de Nederlandse buurt in Batavia opgeschrikt door mysterieus kindergehuil. Otto trekt zich uiteindelijk terug uit het koloniale leven, waarna hij toegeeft verslagen te zijn door de ‘stille kracht’. Tussen deze geheimzinnige gebeurtenissen door wordt het verhaal ook door andere personages verteld. Zo lees je hoe Leonie Van Oudijck (residentsvrouw) vreemdgaat met allerlei jongens uit het dorp, o.a. met Addy, een hersenloze jonge god en geliefde van Doddy (residentsdochter), en met Theo (residentszoon). Als Theo erachter komt dat Léonie met Addy gaat, wordt hij vreselijk kwaad en probeert te chanteren (met het feit dat de resident een niet-erkende zoon uit een ander huwelijk heeft). De derde verteller is Eva Eldersma, vrouw van de secretaris, die eigenlijk de rol van Léonie overneemt. Zij spreekt van een weemoed en een saaiheid die zij ervaart, omdat zij een Javaanse Hollander en een Hollandse Javaan is.

2.       Kenmerken van het naturalisme:
·         Seculier wereldbeeld, d.w.z. religie speelt geen rol:
In het hele boek wordt nergens een woord gesproken over religie: alleen over de Westerse cultuur en de Javaanse cultuur.
·         Nerveuze, zwakke en/of zieke hoofdpersoon:
De hoofdpersoon, Otto van Oudijck, wordt getroffen door een stille kracht die heerst op Java. Van nature een nuchtere, praktische man, gelooft hij hier niet in en werkt rustig door in zijn spookhuis. Totdat de onrust ook hem treft en hij zich stil en verslagen terugtrekt in een klein dorpje. “… hij voelde zich ziek, zijn ijver verslapte: een onverschilligheid, dof, kankerde in hem vast. […] Een zacht verwelken, verflauwen, wegsterven was in zijn ziel.”
·         Natuurlijke dialogen tegenover neologismen in de vertelling:
In dit boek wordt alles heel gedetailleerd beschreven en dan het liefst met heel veel natuurelementen. Bijvoorbeeld het meer dat beschreven wordt, de schoonheid van de residentsvrouw, het hutje van de buitenechtelijke zoon. Midden in deze beschrijvingen zitten opeens nieuwe woorden als “popperigheid”, “openwaaierden”, “fosforiserend” en “kruiphurken”.
·         Taboedoorbrekende seksualiteit:
Er wordt onomwonden gesproken van de relatie tussen zoon en stiefmoeder. Diezelfde stiefmoeder gaat ook met de liefde van haar schoondochter. Er wordt zelfs uitgebreid geschreven over de gedachten van deze vrouw hierover: “zij wilde zijn [Theo] type hebben naast het type van de Moorse verleider [Addy]. Zij wilde hen beiden: zij wilde proeven het verschil van hun beider manne-bekoring…” en “… zij metamorfoseerde zich onder die vlam, die van Addy over haar uitging, tot een jongere vrouw, levendiger in gezelschap, vrolijker, gevleid door de voortdurende hulde van die jonge man, waarop alle meisjes dol waren. En het was voor haar een genot zich zoveel mogelijk meester te maken van hem, tot spijt van al die meisjes…”
·         Ontnuchtering van personages:
Eva Eldersma is in het boek de vrouw van de secretaris, die de meeste belangrijke taken van de residentsvrouw op zich neemt. Zij komt uit een artistieke familie en was enigszins aangeslagen toen ze naar Indië moest. Eva leerde zichzelf van het land te houden en er de schoonheid van in te zien, maar ze valt in het vijfde hoofdstuk van haar roze wolkje: “Ik heb mij geleerd om in dit land het goede, het mooie te zien. Het was allemaal tevergeefs. Ik kan nu niet meer.” Ze merkt dat waar de hele maatschappij van Westerlingen in Indië om gaat, niets meer is dan “positie – geld – ontslag – pensioen – en terug, terug naar Europa.”
·         Geen oordelende verteller, die een objectieve houding aanneemt ten aanzien van de hoofdpersonen:
De verteller geeft geen vooruitwijzingen en is verder niet aanwezig. Alles wordt beschreven vanuit het perspectief van de (hoofd)personages. De personages zelf worden alleen beoordeeld door de andere personages en door zichzelf.
·         Veelvuldig gebruik van de vrije indirecte rede:
Er zijn korte stukjes in het boek waar er een conversatie beschreven wordt die letterlijk wordt aangehaald door de directe rede. Het overgrote deel van het boek is echter in de indirecte rede geschreven. Zo is heel deel IV van het derde hoofdstuk geschreven in de indirecte reden.
·         Veel aandacht voor het noodlot (dit is niet een bovennatuurlijke kracht, maar komt vanuit de mens zelf):
In het boek wordt Van Oudijck en zijn gezin geteisterd door een geheimzinnige kracht. Dit, en hoe Van Oudijck hiermee omgaat, wordt uitgebreid behandeld. Tevens wordt besproken hoe het vele werken, de situatie waarin zijn gezin zich bevindt en deze stille kracht leiden tot de aftreding van Van Oudijck.

Ik vind dat dit boek een zeer nauwkeurige weergave is van het naturalisme. Het voldoet aan alle kenmerken, sommige in iets mindere mate, maar ze zijn zeker herkenbaar terug te vinden.



donderdag 30 mei 2013

Verwerkingsopdracht Romantiek: Muziek


Barokmuziek (1600-1760) kenmerkt zich door veel versieringen in de muziek zoals trillingen, voorslagen en naslagen (de toon voor of na een noot wordt heel kort gespeeld). Ook zijn het vaak adellijke dansnummers en bedoeld voor uitvoering in adellijke kringen. Regelmatig hoor je opera’s met thema’s uit de Griekse en Romeinse mythologie.  De muziekstukken zijn polyfonisch: ze hebben meerdere melodielijnen die onder andere gevormd kunnen worden door canon (tegelijkertijd dezelfde melodie spelen, maar het ene instrument zet één of meerdere maten later in). Het contrapunt (de samenhang tussen de melodieën) is harmonisch, wat inhoudt dat het goed bij elkaar past en niet voor wrijving zorgt.


Dit is een fragment uit Antonio Vivaldi’s “Quattro Stagioni”, “L’inverno”. Het is een fragment in F-mineur. Je hoort vaak duidelijk twee melodielijnen die heel harmonisch klinken. Verder zijn er heel veel versieringen te horen.

Klassieke muziek wordt gebruikt als een synoniem voor alle muziek die niet modern is en niet valt onder de populaire muziek. Het betekent eigenlijk “muziek uit de tijd van het classicisme”.
Classicistische muziek (1730-1820) kenmerkt zich door, in tegenstelling tot muziek uit de barok, homofonische muziekstukken, wat inhoudt dat de muziek meerstemmig is, maar wel gezamenlijk één geheel vormt (dus niet meerdere melodielijnen, maar een geheel van akkoorden). De melodie blijft wel belangrijk. Verder wordt het in deze periode pas gebruikelijk om dynamiektekens te noteren (hoe hard of hoe zacht je een stuk moet spelen). Bovendien hoort men veel motiefherhalingen en bestaat de muziek uit relatief eenvoudige vormen.


Dit is een muziekstuk van Wolfgang Amadeus Mozart, “Alla Turca”. Het stuk is in A-mineur en een duidelijk voorbeeld van een classicistisch muziekstuk, want er is veel motiefherhaling. De begeleiding bestaat uit akkoorden en niet uit een andere melodielijn. In het refrein zijn dit gebroken akkoorden en in het couplet zijn het hele akkoorden.

De romantische muziek (1815-1910) kenmerkt zich door grote contrasten. Er worden veel extreem snelle en extreem langzame stukken gecomponeerd. Verder zijn er veel versnellingen en vertragingen (accelerando/ritenuto) en is er veel verschil in dynamiek (crescendo en decrescendo). De strijkinstrumenten zijn niet de enige instrumenten die de aandacht krijgen. De muziekstukken zijn vaak homofoon. Romantische muziek komt voor in majeur (wat vrolijk klinkt), maar vaker in mineur (wat droevig klinkt). Tot slot is de romantische muziekstijl vaak chromatisch: er komen veel kruisen, mollen en herstellingstekens in voor (dit verhoogt of verlaagt de noot met een halve toon óf herstelt een noot van een kruis of mol) wat voor spanning zorgt.


Dit is een fragment uit Peter Ilyich Tchaikovsky’s ballet “the Swan Lake”, “Dance of the Swans”. Het is een fragment is G-mineur, waar veel extra mollen in voorkomen. Je hoort zowel snaarinstrumenten als blaasinstrumenten als strijkinstrumenten. Er is veel dynamiekwisseling en er komen veel vertragingen in voor.

donderdag 16 mei 2013

Opdracht Leesgroep "Bezonken Rood" van Jeroen Brouwers

Onderdeel A

Verwachtingen

Laura: ik wist nog niet zoveel van de jappenkampen dus ik wist ook niet goed wat ik moest verwachten. Wel had ik gehoord dat het geen leuk boek was om te lezen
 
Tamara: dat het boek wel interessant zou zijn omdat je altijd hoort over wat er in Europa was gebeurt tijdens de oorlog, maar niet zoveel over wat er in Nederlands-Indië gebeurde.
 
Annelore: Ik verwachtte van "bezonken rood" dat het een heftig boek zou zijn dat voornamelijk over de Jappenkampen gaat. Dit was wel het geval. Verder dacht ik dat het heden, waarin de hoofdpersoon met zijn trauma worstelt, verteld zou worden door middel van een beschrijving over zijn hedendaagse leven en hoe hij omging met zijn trauma, maar dat bleek niet zo te zijn. De hoofdpersoon vertelde wel over zijn hedendaagse beleving, maar je ervaarde hoe zijn leven beïnvloed werd door de gebeurtenissen uit het verleden, ze werden niet beschreven.

Titelverklaring

Bezonken rood staat voor het bloed van alle vrouwen dat wordt opgenomen door het zand waar het leed niet meer te zien is. Het laten bezinken van de ellende van de Jappenkampen. Rood kan verder symbool staan voor de rode stip op de Japanse vlag.

Personages

Hoofdpersonen: 
* Jeroen: een gekweld persoon met jeugdtrauma’s. 
* Liza: de vriendin van Jeroen, ze hebben ooit een tijdje iets gehad, maar het was niet zozeer een vaste relatie. Liza doet Jeroen veel denken aan zijn moeder.
* Moeder van Jeroen: zij overlijdt in het heden, dat roept herinneringen op aan vroeger. Door haar haat hij alle vrouwen. Ze hebben heel vaak afscheid van elkaar genomen. 

Bijpersonen:
* Nettie: de jeugdliefde van Jeroen uit Tjideng. Nettie overlijdt daar.
* Oma van Jeroen: zij overlijdt ook in Tjideng, de vliegen op haar dode lichaam herinneren Jeroen aan de dood. Ze is een geestig persoon, een jonge geest in een oud lichaam. 
* Zus van Jeroen: een erg zorgzaam meisje. Een beetje het tegenovergestelde van oma, een oude ziel in een jong lichaam.

Setting

De terugblikken vinden plaats in kamp Tjideng (in Indonesië) en het heden vindt plaats in Nederland, in het onbekende plaatsje ***.

Perspectief

Ik-vertelperspectief. De “ik” is Jeroen, de auteur. Hij vergelijkt zichzelf met Daantje uit het boek “Daantje gaat op reis”.

Open plekken

De hoofdpersoon merkt pas later in zijn leven dat hij door de ervaringen uit zijn jeugd geestelijk erg verminkt is. 
Verder wordt verteld over het blind worden van zijn vader, maar de echte reden wordt nooit onthuld. 

Genre

Autobiografische psychologische roman. 

Tijd

De Tweede Wereldoorlog en het heden (1981). Er zijn veel flashbacks en terugwijzingen.

Thema’s 

De thema’s die aan bod komen zijn oorlog, moeder-zoonrelatie, liefde, dood, trauma, spijt, boetedoening en geloof.

Motieven

De vliegen op het lichaam van zijn oma doen hem denken aan de dood. In kamp Tjideng was het de hobby van Jeroen om vliegen kapot te knijpen en dat doet hij nu, wanneer hij in een herinnering verzonken is, nog steeds. Het geeft een gevoel van het spel dat een roofdier met zijn prooi speelt.
Jeroen heeft veel eelt op zijn voeten door het lijden in Tjideng, maar het eelt staat ook symbool voor hoe zwaar en gevoelloos hij sindsdien is geworden.  

Oordeelvorming

Laura: een schokkend en ontroerend boek.
 
Tamara: zielig en schokkend.
 
Annelore: Het verhaal roept bij mij minachting en walging op over de manier waarop er werd omgegaan met de kampgevangenen. Ik had niet gedacht dat die verschrikkelijkheden zo beeldig zouden worden verteld. Tijdens het lezen was ik vervuld met afschuw, dat de schrijver zo levendig deze vreselijke beelden voor de geest kan halen, is tegelijkertijd geweldig en angstaanjagend.

Onderdeel B

1. Het proces verliep prima. We hadden met z'n drieën over de meeste onderwerpen dezelfde mening en vulden elkaar vaak en goed aan. We hadden ons eventueel wat beter voor kunnen bereiden, want niemand had het boek nog helemaal gelezen.

2. Het is fijn om met anderen over een boek te praten, zij hebben soms een ander inzicht op het verhaal. Dit zet je aan het denken en zo begrijp ik het boek vaak meer.

3. Leesniveau 4. Dit niveau was niet te moeilijk, maar ik moest enige moeite doen om het verhaal te volgen. Dat vond ik wel prettig.

4. Ik blijf op leesniveau 4. Welk boek of welke schrijver ik ga lezen, daar heb ik nog niet over nagedacht.

woensdag 3 april 2013

Verwerkingsopdracht Verlichting: een eigen reisverhaal


Het laatste stukje. Die laatste paar meters, ik kan hier al staan. Ik loop de zee uit, het land op. Twee hele dagen heb ik drijvend doorgebracht, met niets meer dan mijn rugzak, drijvend op de ondoorgrondelijke wateren van de Grote Oceaan. Ik was het zat. Thuis kan niemand, niemand in het hele godganse land respecteren. Niks van niemand. Elkaars religie niet. Jongeren de ouderen niet. Kinderen hun ouders niet. Waar moet het heen met de wereld.

Dus heb ik gespaard. Maandenlang leefde ik praktisch op brood en water. Na acht maanden had ik genoeg voor economy class enkele reis naar Los Angeles. Toen we midden boven de Grote Oceaan waren, sprong ik. En nu, nu ben ik hier.

Na een klein kwartiertje door het rijk begroeide bos, sta ik plots op de meest waanzinnige open plek. De uitgestrekte vlakte is volgebouwd met kleine, eenvoudige hutjes. Maar waar ik me het meest over verwonderde, waren de mensen. Ik bedoel, het waren gewone mensen. In alle mogelijke kleuren. En niet door elkaar, nee. De stad, zoals ik het maar moet noemen, was verdeeld door kaarsrechte straten waardoor perfect vierkante wijken ontstonden in elk een eigen kleur. Al deze gekleurde wijken lagen om de grootste wijk, het middelste gebied met alleen maar kinderen. Elk kind was een waas van alle kleuren van de regenboog. Ik liep naar het dichtstbijzijnde hutje waar een blauwe man en blauwe vrouw aan het werk waren in een kleine moestuin. "Pardon, kunt u mij helpen?". De man keek op en antwoordde: "Sorry, ik denk dat u bij Muwat moet zijn". Bij het zien van mijn verwarde blik voegde hij daaraan toe: "Ik wijs u wel even de weg". Hij ging mij voor naar een andere wijk, de beige wijk die Muwat heette. Hij stelde me voor aan Borei, wenste me goedendag en vertrok weer.

Voordat Borei sprak, gaf ze me een kom water om te wassen, schone kleren en een goed bord eten. Toen ik klaar was met mijn overheerlijke honingbrood, vroeg ik haar waar ik terecht gekomen was en hoe het kwam dat de mensen zo gekleurd zijn. Borei vertelde: "Dit eiland is Zofari. Al eeuwenlang wonen wij hier, maar er zijn nog nooit mensen van buitenaf geweest. Al sinds mensenheugenis is iedereen hier gekleurd. Het is namelijk zo, dat bij geboorte elk kind alle kleuren van de regenboog heeft, zij zijn de Solili. Tot hun derde levensjaar blijven zij bij hun ouders. Daarna verhuizen ze naar de Soliliwijk, in het midden van onze samenleving. Ze leren de basiskennis van landbewerking en taal. Na nog drie jaren zijn ze volgroeid. Ze hebben dan één kleur gekregen en verhuizen naar die wijk. Dit is de Muwatwijk, wij zijn de beige gekleurde mensen. De kleur zorgt ervoor dat iedereen met dezelfde interesses, hetzelfde geloof en dezelfde vaardigheden bij elkaar komt te wonen. Nu zou je denken dat we daardoor in sommige dingen tekort schieten, maar we zijn nog steeds een onderdeel van de Zofari: iedereen helpt elkaar. Dat we zo gescheiden leven, levert alleen maar voordeel op: daar waar we elkaar nodig hebben, helpen we, maar verder bemoeien we ons niet met elkaar zodat geschillen worden vermeden”.
Ik was verbijsterd. De natuur had zich hier zó aangepast dat men in vrede samen kon leven. Ik wist het zeker, hier was mijn plek. 

dinsdag 15 januari 2013

Literatuur of lectuur? "Het gouden ei" van Tim Krabbé


  1. Algemeen
    • Tim Krabbé, "Het gouden ei"
    • Amsterdam, oktober 2010, 33e druk (eerste uitgave in 1984)
    • 93 bladzijdes
    • Thriller
    • Samenvatting: 1. Rex gaat met Saskia op vakantie en ze moeten onderweg tanken. Een uur nadat Saskia drinken is gaan halen, raakt Rex ongerust. Saskia blijkt spoorloos verdwenen.
      2. 8 jaar later is Robert met Lieneke op vakantie in Italië. Hij vraagt haar ten huwelijk. Hij denkt nog steeds vaak aan Saskia en Lieneke merkt dit. Ze weet niet hoe ze hierop moet reageren.
      3. Raymond Lemorne sprong op z'n 16e van een hoog balkon af waarbij hij zijn arm en been brak. 21 jaar later redde hij een meisje uit het water die dreigde te verdrinken. Hij vroeg zich toen af of hij in staat was een misdaad te plegen. Die begon hij voor te bereiden: een afgelegen weekendhuisje, hij kocht chloroform, een pistool en ging toen op jacht om een jonge vrouw te strikken. Dit lukte uiteindelijk.
      4. Weer later, Rex en Lieneke zijn niet getrouwd, er is nog wel "iets". Rex wordt geïntrigeerd en gestalkt door ene Sandra. Dan wordt Robert benadert door Lemorne, die kan hem laten zien wat er met Saskia is gebeurd. Alleen laten zien, niet vertellen, en Rex zal het niet overleven. Rex stemt in mee te gaan. Lemorne rijdt naar "het" tankstation, waar Rex een slaapdrank toegediend krijgt. Wanneer hij wakker wordt, is hij levend begraven.
      5. Lieneke raakte ongerust omdat ze niks meer van Rex hoorde, en waarschuwde politie. Van zowel Rex als Saskia is nooit meer iets vernomen. 
  2. Literair gewicht
    • Lezer is personage: In hoofdstuk 1, 2 en 4 lees je het verhaal alsof je Rex bent. Hoofdstuk is beschreven vanuit het oogpunt van Raymond Lemorne en hoofdstuk 5 beleef je alsof je Lieneke bent. Dit is een duidelijk kenmerk van literatuur. 
    • Veel plaats voor de verbeelding van de lezer: na Saskia's ontvoering is er veel plaats voor de verbeelding van de lezer. Door wie, waarom en hoe is ze ontvoerd? Leeft ze nog? Maar later in het boek wordt daar op teruggekomen en wordt hier concreet antwoord op gegeven, wat dat betreft neigt het boek een beetje naar lectuur. 
    • Tijdslagen: van hoofdstuk 1 naar 2 gaan 8 jaar voorbij, daar wordt een sprong in de tijd gemaakt. Verder is het begin van hoofdstuk 2, waarin Raymond vertelt dat hij op z'n 16e van een hoog balkon afsprong, een flashback van Raymond. Tot slot verschilt het tempo. De ontvoering van Saskia duurt één dag, terwijl het levensverhaal van Raymond Lemorne 23 jaar overspant. Daarom vind ik het boek erg literair.